De pijnlijke de kolonisatie van Indonesië (1946)

Gepubliceerd op: 5-12-2017

Zeventig jaar zoeken naar het compromis
Parlementaire geschiedenis van Nederland deel II (1946-2016)

(Bij uitgeverij Bert Bakker verschijnt komende week Zeventig jaar zoeken naar het compromis. Parlementaire geschiedenis van Nederland deel II, 1946-2016. De parlementaire historici B.H. van den Braak en J.Th.J. van den Berg hebben het werk voortgezet dat Van den Berg samen met J.J. Vis was begonnen in De eerste honderdvijftig jaar. Parlementaire geschiedenis van Nederland 1796-1946. Op Historiek een fragment uit het nieuwe deel, over de besluitvorming rond de dekolonisatie van Indonesië in 1946.)

Indonesische kwestie
wensen, illusies en werkelijkheid
Na de eenzijdige Indonesische onafhankelijkheidsverklaring op 17 augustus 1945, de Bersiap-periode (gewelddadig Indonesisch optreden tegen de aanwezige Nederlanders en Indo-Europeanen) en het zenden van Nederlandse troepen, was er bij de Nederlandse regering allengs het besef gekomen dat onderhandelingen geboden waren, mits daarbij maar geen Indonesiërs waren betrokken die hadden ‘geheuld’ met de Japanse bezetters. Minister Logemann liet in februari 1946 weten dat Nederland het zelfbeschikkingsrecht in principe erkende. Hij sloot daarmee aan bij een rede van koningin Wilhelmina op 7 december 1942 over het houden van een rijksconferentie over zelfstandigheid van de overzeese gebiedsdelen. In maart 1946 openden besprekingen onder leiding van de Brits-Australische diplomaat Sir Archibald Kerr tussen luitenant-gouverneur-generaal H.J. van Mook en de Indonesische premier Soetan Sjahrir de weg voor daadwerkelijke onderhandelingen. Die vonden in april plaats op landgoed ‘De Hoge Veluwe’. Ze zouden geen resultaat hebben.

Afbeelding verwijderd
Kaart van Nederlands-Indië, 1940

Minister van Overzeese Gebiedsdelen Logemann zei in een verklaring die hij op 2 mei 1946 in de Tweede Kamer aflegde over de mislukte onderhandelingen dat de Republik Indonesia (feitelijk was dat in 1946 Java en Sumatra) alleen als onderdeel van een federatief Indonesisch gemenebest zelfstandig kon worden en dat van erkenning van die Republiek als soevereine staat geen sprake kon zijn, zelfs als dat was op grondslag van een nauwe staatkundige band met Nederland. Het concept van een federaal Indonesië, waarvan de Republiek slechts een onderdeel zou zijn, was afkomstig van Van Mook. Hij was op de Hoge Veluwe-conferentie, naast vier ministers, de voornaamste onderhandelaar namens Nederland geweest.

Vier dagen na de verklaring van Logemann, en tien dagen voor de verkiezingen, debatteerde de Tweede Kamer daarover en zij betrok in het debat tevens een voorlopig verslag van een parlementaire commissie die onder leiding van de KVP’er Max van Poll Nederlands-Indië had bezocht. Over dat verslag was de PvdA niet erg te spreken. Woordvoerder Goedhart vond dat de teneur ervan was bepaald door rancuneuze gevoelens bij hoge Nederlands-Indische ambtenaren. Belangrijker was dat hij en de drie andere PvdA-woordvoerders aandrongen op voortzetting van de onderhandelingen. De opsteller van het verslag, Van Poll, sprak zich in overeenkomstige zin uit. In een door hem ingediende motie vroeg hij om spoedige bijeenroeping van een rijksconferentie. Die ‘boodschap’ was dus gericht aan het nieuw te vormen kabinet. De communist De Groot sprak zich als enige volmondig uit voor het Indonesische zelfbeschikkingsrecht.

Lees het gehele artikel op Historiek.net

Bron : historiek.net

Altijd op de hoogte? Meld u aan voor de wekelijkse nieuwsbrief