Geschiedenis Koninklijke Marechaussee

Geschiedenis Koninklijke Marechaussee


De Koninklijke Marechaussee kent een lange traditie die teruggaat tot 26 oktober 1814. Op die dag ondertekende Souverein Vorst Willem I, de latere Koning Willem I (1815) het besluit om een 'Corps Maréchaussée op te richten. Het eerste artikel van dit besluit luidde: 'Er zal worden opgericht een Corps Maréchaussée, bestemd om de orde te handhaven, de uitvoering der wetten te verzekeren en te waken over de veiligheid der grenzen en grote wegen'. Naast politie in de steden was er namelijk ook behoefte aan een centraal aangestuurd bereden politiekorps met een militaire structuur.

De Franse Gendarmerie stond model voor deze nieuwe politie-organisatie. Met de verandering van de term 'gendarmerie' in 'marechaussee' drukte Willem I een persoonlijke stempel op het besluit. Hij besefte namelijk uniform historischook dat de benaming gendarmerie na de Franse overheersing, die tot in 1814 voortduurde, te beladen was.

Aanvankelijk trof men de marechaussee uitsluitend aan in België en in het zuiden van Limburg maar zij werd in de loop der jaren steeds verder uitgebreid met standplaatsen onder meer in 's-Hertogenbosch, Breda en Eindhoven. De marechaussee werd belast met het verrichten van politiediensten voor de krijgsmacht en fungeerde tevens als orgaan van de Rijkspolitie.

Na de afscheiding met België maakte de marechaussee een moeilijke tijd door. De samenstelling van het Wapen bestond destijds voornamelijk uit Belgen waardoor er maar een aantal Nederlanders overbleef voor diensten in eigen land. Bij het Koninklijk Besluit van 13 maart 1861 werd Kroonprins Willem van Oranje aangesteld als Inspecteur der Cavalerie en belast met het algemeen toezicht over het Wapen der Koninklijke Marechaussee.   In 1888 en in 1892/93 tijdens grote onlusten werd de marechaussee ingezet om de orde te handhaven en dit pakte gunstig uit. In 1909 kreeg de Marechaussee een eigen inspecteur, de luitenant-kolonel G.A. van Haeften. In hetzelfde jaar had HM Koningin Wilhelmina de wens te kennen gegeven dat de beveiliging van het Paleis 't Loo door marechaussees diende te geschieden en werd de bewaking overgenomen van het tuinpersoneel, ook wel de klompenwacht genoemd.

Tijdens de mobilisatieperiode van 1914-1918 hield de marechaussee tijdelijk het politietoezicht over het gemobiliseerde Nederlandse leger. In 1919 werd het Korps Politietroepen opgericht om de binnenlandse rechtsorde te handhaven en de demobilisatie in goede banen te leiden. Het politiebestel werd gevormd door de Gemeentepolitie, het Korps Politietroepen, de Rijksveldwacht en de Koninklijke Marechaussee. Op 29 oktober 1931 reikte Koningin Wilhelmina, gezeten te paard en in bijzijn van prinses Juliana op Paleis 't Loo de Standaard uit aan het Wapen der Koninklijke Marechaussee.

Tot 1940 vervulden de Rijksveldwacht en de Koninklijke Marechaussee de rijkspolitiediensten. Op 5 juli 1940 ging de marechaussee op in de burgerpolitie waarmee zij de militaire status verloor en op last van de Duitse bezetter verloor de marechaussee tevens het predikaat 'Koninklijke'. De Gemeente- en Rijksveldwacht werden opgeheven en ondergebracht bij de marechausssee. Zo ontstond er buiten de steden één Rijkspolitiekorps onder de naam marechaussee. De naam Koninklijke Marechaussee bleef echter wel in het buitenland bestaan. Ongeveer tweehonderd marechaussees uit het zuiden des lands verzorgden tijdens de bezetting de beveiliging van de Koninklijke familie in Engeland en vervulden politiediensten bij de Prinses Irenebrigade.

De in Nederland achtergebleven marechaussees maakten een moeilijke tijd door. Velen konden zich niet verenigen met de hun opgedragen diensten en namen ontslag. Zij die bleven, zaten soms in het verzet waarin velen het leven lieten of waren 'fout', hetgeen het voor de goedwillende nog moeilijker maakte. Na de bevrijding in 1945 kreeg de Koninklijke Marechaussee weer de status van een militair politiekorps met zowel militaire als civiele taken. Voornamelijk voor het vervullen van politiediensten bij de Strijdkrachten werden tot aan de opheffing van de opkomstplicht in 1996 zo'n  34.000 dienstplichtigen ingezet.

Daarnaast handhaafde de regering één politiekorps op het platteland: het Korps Rijkspolitie. Dit Korps bleef de oude Gemeente- en Rijksveldwacht vervangen. In 1994 is dit Korps opgeheven en maakte het plaats voor de regionale politie en het Korps Landelijke Politiediensten. Tevens zijn de politie- en beveiligingstaken op de burgerluchtvaartterreinen op dat moment overgedragen aan de Koninklijke Marechaussee.

Na de oorlog heeft de Koninklijke Marechaussee verscheidene taken op zich genomen, die in 1954 vastgelegd zijn in een Koninklijk besluit en vervolgens in de Politiewet van 9 december 1993 zijn opgenomen.

Deze taken zijn:

*  Beveiliging
  - Objectbeveiliging
  - Ceremoniële diensten
  - Persoonsbeveiliging
  - Beveiliging waardetransporten Nederlandse Bank
  - Beveiliging burgerluchtvaart

*  Politietaak Burgerluchtvaartterreinen

*  Politietaak Defensie

*  Assistentieverlening, Bijstand en Samenwerking

*   Handhaving Vreemdelingenwetgeving 
  - Grensbewaking
  - Mobiel Toezicht Vreemdelingen
  - Ondersteuning Asielprocedure

*   Recherchetaken

*   Civiele vredes- en internationale taken

In 1956 geeft, de net 18 jaar geworden H.K.H. Prinses Beatrix Haar toestemming tot het zijn van 'Schutsvrouwe' van het Wapen der Koninklijke Marechaussee. In 1979 doet de eerste vrouw haar intrede bij de Koninklijke Marechaussee en zij is inzetbaar voor alle taken zowel in binnen- als buitenland en op 25 maart 1998 besluit de minister van Defensie het Wapen de hoedanigheid te verlenen van vierde krijgsmachtdeel.

Tussen 1946 en 1996 vervulden meer dan 33.000 jongemannen hun dienstplicht bij de Koninklijke Marechaussee. Hun diensttijd varieerde in de loop van de tijd van 24 tot op het laatst 9 maanden, sommige Indië-gangers hebben het Wapen echter maar liefst 40 maanden moeten dienen. De dienstplichtigen werden belast met politietaken bij de parate troepen. Van het verkeerregelen in een tijd waarin de snelweg nog een illusie was, tot het begeleiden van grote NAVO-oefeningen in binnen- en buitenland. Voor de Koninklijke Marechaussee betekende de beslissing waarbij na de Tweede Wereldoorlog de dienstplicht werd ingevoerd een nieuw fenomeen. Naast de territoriale Marechaussee met zijn beroepspersoneel ontstond nu een aan het Wapen verbonden Bataljon met Compagnieën en later Eskadrons, voor het grootste deel bestaande uit dienstplichtigen. Mede dankzij hun inzet is het Wapen geworden tot wat het nu is. Met het opschorten van de dienstplicht in 1996 verdween de dienstplichtige marechaussee uit de KMar-organisatie.

 

Logo klein

Altijd op de hoogte? Meld u aan voor de wekelijkse nieuwsbrief